De vrolijke jaren vijftig

Formeel dineren in 1961 (Alan Grant voor Life Magazine, Getty-Images).

Vroeger leefden mensen anders dan wij nu. Zeker tot in de jaren 1960 werden thuis voor grote gezelschappen formele diners georganiseerd en werd volop geïnvesteerd in datgene wat daarvoor nodig was; meubelen, glaswerk, serviezen, tafeldamast en zilver. Dan mocht het uitbundig en feestelijk zijn. Zoals te zien op de foto, werd vaak gekozen voor klassiek, maar er bestonden ook moderne alternatieven.

Jean Royère, eetkamerameublement, 1952, foto uit Decorative Art, The Studio Yearbook 1952, p. 41
Sybold van Ravensteyn, entree schouwburg Kunstmin in Dordrecht, 1938

Modern betekende toen niet noodzakelijk strak en functioneel. De eetkamer van de Parijse ontwerper Jean Royère (Parijs 1902- Pennsylvania 1981) uit 1952 is dat zeker niet; hier domineren ronde en krullerige vormen, de bleke en terughoudende kleurcombinaties zijn ingeruild voor warme contrasten in kleur en textuur. Geen wit en grijs, maar een groen glazen tafelblad, een rood zijden geborduurde stoffering en goudkleurig perenhout. Nederlandse fans van een onsje meer worden langzamerhand herontdekt; de internationaal georiënteerde, uitbundige interieurs van Sybold van Ravensteyn (Rotterdam 1889- Laren 1983) van vlak na en vlak voor de oorlog worden inmiddels ook als een belangrijke bijdrage gezien.

Twee kandelabers met drie armen, model ‘Coreopsis’, zilver, ieder 29,0 x 24,0 cm,
ontwerp Toos den Hartoog Muysert, uitvoering Gerritsen en van Kempen Zeist, 1959,
Coll. Zilvermuseum Schoonhoven, inv.nr. 13736.01/02

Tot de meest oorspronkelijke voorbeelden in zilver behoren de kandelabers van Toos den Hartoog – Muysert (Utrecht 1911- Driebergen 1961). Muysert werd opgeleid bij de Tekenschool in het Rijksmuseum en werkte vanaf 1938 op de ontwerpafdeling van Gerritsen & Van Kempen in Zeist. Tussen 1941 en 1948 verving zij hier de Oostenrijker Gustav Beran (Wenen 1912- Bern 2006) als hoofd van het atelier. Voor deze feestelijke kandelabers was een bloem, “meisjesogen”, Coreopsis verticellata, haar inspiratiebron. Gespiegeld sieren de bloemen zowel de boven- als de onderkant van de stam, de verdeling van de bloemblaadjes keren in de ribben terug.

Ook nadat Gerritsen en Van Kempen in 1960 onderdeel was gaan uitmaken van de firma Van Kempen en Begeer bleven moderne en klassieke kandelaars in zilver en in pleet in het assortiment. Model “Coreopsis” werd gecontinueerd, folders met prijzen geven aan dat dat model tot de kostbaarste behoorde. Losse kandelaars waren in 1965 verkrijgbaar voor 235 gulden, kandelabers afhankelijk van het aantal armen – 3, 4, of 5- voor 880 tot 1430 gulden per stuk.

Twee kandelaars, model ‘Coreopsis’, zilver, h. 25,2 cm, ontwerp Toos den Hartoog Muysert,
uitvoering Van Kempen & Begeer, Voorschoten/Zeist, 1961,
part. coll, via Brevordia Antiek, Bredevoort.

De bedragen waren in vergelijk hoog. Als je wilt weten wat op dat moment een modern interieur met meubelen en stoffering van nu bekende ontwerpers kostte, geven de artikelen en advertenties in Goed Wonen een eerste indicatie. Een modelwoning in Amsterdam-West – een driekamerflat, inclusief gas, water, licht en gebruik van een geiser- kon in 1961 voor 86 gulden 50 worden gehuurd, en voor 5000 gulden geheel volgens de principes van Goed Wonen worden ingericht. De uitzet (waarover in een volgend blog meer) was daarbij niet inbegrepen omdat die in de verlovingstijd bij elkaar was gespaard. Voor de tafel stelde Goed Wonen in 1961 een 6-persoons porseleinen Arzberg tafelservies en een kristallen Zwiesel glasservies model 2025 voor, beide ontworpen door Heinrich Löffelhardt en in 1957 bekroond op de Triënnale van Milaan. Zij combineerden dat met een Nederlands bestek dat daar in 1954 was bekroond. Model 515 was ontworpen door Georg Nilsson, en uitgevoerd door de Gero-fabrieken in Zeist. Samen kwam dat op ruim 800 gulden, 231 gulden voor het servies, 69 gulden voor het glasservies, en 477 gulden voor een cassette. Zilver vond Goed Wonen een overbodige luxe, omdat het veel te duur en voor de moderne huisvrouw te bewerkelijk zou zijn. De adviezen van Goed Wonen waren overigens ook niet voor iedereen toegankelijk; met een modaal maandinkomen van 429 gulden bruto was dit ook al een aanzienlijke investering.

Wetenschappers en musea zetten nu vaak gebruik in als sleutel voor de bestudering van de kunstnijverheid. Voor de twintigste eeuw zijn er veel meer bronnen beschikbaar dan in de perioden daarvoor, en kun je onverkort zien dat dat begrip verder gaat dan het idee dat een theepot werd en wordt gebruikt voor thee. Als je niet weet dat formele diners vroeger een belangrijk evenement waren, is niet te begrijpen waarom vorige generaties daar zoveel tijd, geld en energie in staken. Juist daarom is het essentieel om het verleden objectief tegemoet te treden, als het ware als een verkenner in een wezensvreemd land. Pas dan komen de mensen zelf in beeld, ontstaat inzicht in hun keuzes en afwegingen, en komt het verleden opnieuw tot leven.

Met dank aan Annelies Krekel -Aalberse en aan Lucinda Timmermans